aanraking

 

een nieuw gevoel

sudderend langs mijn rand

tintelend in mijn hand

mijn mond, mijn buik

zacht sluipend voort

ik beeld mijn kunst

die uitdagend aan de kust lacht

de golven negerend

over de gele duinen

galmt de stem voort

elke korrel opschuddend

de wind samen met de zon

verslagen achter een zeil

daar vloeide de ziel en hart

ineen voor jouw lijn

voor jouw stem

die zacht vibrerend de wind liefhad

op de golven van het tij

en voortgedreven mij vertelde

hoeveel een aanraking

betekend

 

 

 als ik huil

 

 Als ik huil

 wuift de wind in me zacht

 de twijgen van mijn hart

 dan zweven de zaadvleugeltjes

 van cel naar cel

 en bouwen een waterpaleis

 met torens van zilvergrijs

 Als ik huil

 verdampen de woorden

 met elke ademtocht

 tot wolkjes wit en grauw

 maar nooit stroomt het

 gezien en zo lieflijk

 als bij jou

 

 

 as in haar hand

 

 het heeft geen zin

 haar handen zijn gesloten

 daar binnenin

 een vleug van gisteren

 jammerend in tijd

 

 de dag rouwt

 om weggesloten herinneringen

 die verkleurd en verpulverd

 het goed en kwaad

 belichamen

 

 al het donker van nu

 bergt mijn hart in schaduwen

 waar mijn eigen vlam

 het zwart verbrandt

 tot de as in haar hand

 

 

 een kind

 

 in mijn huis hangt een klok

 die voortdurend doorgaat

 onverbiddelijk en ongerijmd

 beukt als een hamer op de tijd

 en laat mijn woorden verdwalen

 in de sluiers van eenzaamheid

 

 ik zie steeds veranderingen

 zonder dat er iets anders is

 steeds de versnelling

 waar vertraging is

 in het verdwijnen

 van mijn ijdelheid

 

 ergens huilt een kind

 het geluid zo iel nog

 begint een eigen spel

 en verfrommeld

 de verharde plooien

 van verbetenheid

 

 dan danst met luister

 de ontwaakte variatie

 van het grote plan

 dat zich ontvouwde

 in de verborgen hoeken

 van onzichtbaarheid

 

 ontdaan van de barsten

 in mijn vermoeide huid

 ontplooit een vergeten glimlach

 en dwaalt herinnering

 samen met een traan

 in dankbaarheid

 

 

de laatste dans

 

we glijden langzaam weg

over het glibberpad van verlangen

onze blinde ogen kruisen

en het besef groeit met elke pas

we hadden nog een kans

maar nu is het voorbij

dit is de laatste dans

 

de kleuren verbleken in het licht

ja … de wolken verschuiven

de zon streelt opnieuw

en met elke bries komt iets meer

het weten dat je alleen kan zijn

je hoeft geen onzichtbare krans

dat is nu voorbij

dit is de laatste dans

 

laat de woorden maar gaan

in de ijle oneindigheid

van trillende draden

en draadloze trillingen

het heelal is de grote slokop

de onzichtbare ultieme balans

voor mij is dat nu voorbij

dit is de laatste dans

 

 

ik hou zoveel

 

ik hou zoveel

van je lief

van jouw hier zijn

in mijn hart

ik hou zoveel van

de drang naar jou

de warmte

in mijn hart voor jou

als ik iets aanraak

is het jou

als iets mij raakt

is het jou

ik hou zoveel

van jou

 

 

haar handen

 

haar handen,

satijnzachte fluwelen golven

over mijn huid

zoet samenvloeien

van warmteprikkels

in een ogenblik

van verloren zijn

voor verloren zijn

het denken zonk weg

in elke nieuwe ademtocht

wuivend

aan een horizon vol verwachting

 

langzaam

voltooide de hartklop zijn gebaar

en zuchtte

de bubbels van verlangen

in mijn longen

cel voor cel raakte verdooft

en willoos van slag

liefelijk

ondernamen de spieren

hun pogingen

 

huiverend

rilde mijn huid

bij de aanraking

zoveel in zo weinig tijd

zoekend naar een weg

in zo oneindig diep begeren

van de wens

om weg te zinken

in een moment van vergetelheid

 

 

 het woord

 

 haar handen

 teder samengevouwen

 in volmaakt verdriet

 we huilden de nacht in ongeloof

 gedwongen te zien

 en tasten vergeefs

 naar de ongrijpbare pijlers

 het woord verdoezelt

 in verborgen taal

 synoniem aan het einde

 nu zichtbaar in een schrikbeeld

 de tranen echt van zilver

 in een intens verlangen

 naar overleven

 de vaag geëtaleerde gruwelen

 verscherpt door de verbintenis

 nu opgedrongen

 naar het centrum van ons leven

 een onbeheersbaar gevecht

 onderworpen aan angst

 wat blijft

 is alleen haar moed en kracht

 over het onzekere pad

 

 

 het glinsteren van de stam

 

 in de glinstering van de stam

 kraken de zwartgerande scheuren

 

 de berk staat stoer aan de rand

 van het gespetter van dansende vissen

 waar stilte wordt aangezet tot luister

 

 in het fluisteren van de wind

 zweven de stofjes in de lage zon

 die verderop in het sluimer van de kabbeling

 worden geweven tot lakens

 en het wateroppervlak bedekken

 

 daarin openen zich heldere spiegels

 met rafelige randen

 waarin door het penseel van de schepper

 de scherpe afdrukken schitteren

 van het glinsteren van de stam

 

 

 luisteren

 

 mijn lijdende dovemansoren

 tuiten tussen de klanken in

 je dacht dat ik niets hoorde

 maar ik hoor elk woord

 en elke zin

 ik knutsel alles aan elkaar

 en zoek naar

 een verborgen betekenis

 maar huiver als ik luister

 dan steek ik er de brand in

 en warm mijn geweten

 aan de vlammen

 van elke zin

 

 

vogelpest

 

 met stille vleugelslag

 belaagd door duivels

 met onzichtbare hand

 

 treurden wij samen

 boven het uitgestrekte

 nu zo lege land

 

 we hielden noordoost aan

 zoals onze ouders

 en ontelbaar anderen vorig jaar

 

 we kenden de dreiging

 waar het einde loerde

 en ontweken het gevaar

 

 in de weidsheid

 van de horizon

 was alleen de blauwe lucht

 

 niets dat bewoog

 riep of snaterde

 alleen wij op de vlucht

 

 langzaam verschoof de aarde

 onder ons van

 noordoost naar zuidwest

 

 voor onheil beducht

 ontsnapten we samen

 heel even aan de vogelpest

 

 

verdwenen in huiver

 

soms is ze hier

ja, dan lachen we samen

soms is het hier

en wuift luister

een waaier van papier

tegen de wind

laverende woorden

dan huil je ja

kon ik even liggen

in jouw hart

en de rust vinden

om mijn onrust te doven

met de kalmte van jou

dan huil ik ja

en neem wat ik vind

ook in jouw armen

 

 

eiken jas

 

begerig slurp ik de dauw

ontsluit de winterkou

die mijn hart omstrengeld

ik grijp zo diep

met handen verkrampt

tot de wind die nog sliep

ontwaakt in barstend venijn

mijn vlees ontrafeld

en het skelet alleen laat

in het donker van oud

waar ongeboren groen

bevroren in verborgen zaad

wacht tot de dag opnieuw

de dageraad verpakt

in frisse dauw

en de zon inhakt

op mijn eiken jas

die langzaam uiteen valt

 

 

bastion

 

ja het haar verborgen

en de winterse lach

een vlijmscherp mes

die dag

niet eenmaal zag ik haar echt

steeds weer een deel

een onechte verzameling

te weinig of teveel

ik verwachte ook niets meer

maar beruste in het moment

en dacht aan iets anders

allemaal al zo bekend

toch had ook ik mijn handen

opgehouden als een kind

als ik maar een ogenblik had geloofd

in die zwoele wind

neen, mijn wonderlijke wereld lief

is een bastion vandaag

en vloeit samen met de wind

een zachte bries zo gestaag

 

 

mijn fantasie

 

mijn fantasie is de baarmoeder

er is niets zolang niet iets geboren is

laat mijn niets tot haar doordringen

zodat zij mijn fantasie kan zijn

 

dan groeien de wingerds

en tuimelen de druiven

in de melodie van de aarde

als een waterval van paars

 

ergens ontwaakt een hand

plukt een voor een

de druppels en brengt ze samen

en doordrenkt de geest

 

dan plengen wij de dauw

en zien de geboorte van jou

in mijn fantasie en in mijn dromen

en ook in de dagen die nog komen

 

 

 roet van mijn leven

 

 de kaarsen werpen schaduwen

 die als doeken alles afdekken

 de ramen glanzen vermoeid

 alsof ze langzaam

 in diepe vergetelheid

 wegzakken

 als je dan

 je hoofd wegdraait

 gloeit je haar rood

 in het schemer

 ik zie alleen contouren

 en ben onzeker

 over het bestaan ervan

 jouw vormeloosheid

 in de schaduwen

 is de weerspiegeling

 van mijn onkunde

 om te zien wat je voelt

 dan draalt de vlam

 en in de rookspiraal

 stijgt de roet

 van mijn leven

 tegen het plafond

 van mijn bestaan

 

 

 meer of minder

 

 ik huilde de wind

 koesterde mijn verdriet

 achter een waas

 van transparant

 

 eerst verblind

 ontworstelde ik mij

 van de dwaasheid

 te groot te zijn

 

 ik voelde me weer kind

 toen ik het raakte

 zonder minder

 of meer te zijn

 

 

de momenten

 

wiekende bladen van hout

zwalkend door de waaiers van regen

onstandvastig in mijn regenwoud

waar zetels zijn versleten

het lijkt zo richtingloos

en er ontgaat zoveel aan de oogopslag

in de ochtend die trappelend

aan het verkreukte bed staat

dan dansen de vibraties

op de vloer van hardhouten vlonders

die op de golven van verlangen

hoog boven de aarde ronddolen

er is geen anker geen vast begrip

en de duistere duizeling omarmd

mijn wankelende welzijn

ik tast volkomen in de leegte

van mijn onvolmaaktheid

ik tart voortdurend mijn grenzen

omwille van mijn liefde voor haar

die mijn enige rots is

mijn enige omhulde ster

op de momenten dat ik snik

en stik in mijn verlangen

 

 

aanreiken

 

als ik me maar kon verstoppen

achter gordijnen van weelde

en glazen kunstwerken

die hoog oprijzen in de lucht

onbespied mijn hart kon etaleren

mijn woorden verspreiden

als paden naar overvloed

zonder het glas te breken

zou ik jouw leven verrijken

en onzichtbaar zou mijn hand

jou mijn hart aanreiken

 

 

baden

 

zacht zindert jouw adem over mijn wang

en streelt mijn huid met een vleug

stil kijk ik naar jouw gesloten ogen

en weet daarachter de peilloze diepte

teder voelt mijn schouder jou

mijn arm koestert jou in zekerheid

een holte van veiligheid voor jouw droom

dan zie ik een glimlach ontstaan

een voldaan baden van jouw liefde

in mijn eindeloze oceaan

 

 

bekommerd

 

bekommerd verliet het meisje de dag

en droeg haar haren glad en nat

als een geweven net om haar goddelijke hoofd

gedragen als een gouden met diamanten boord

 

geen wind gedreven over velden van ver

kan geduld of bij haar verblijven lang

omdat de wind zijn kracht ontnomen wordt

door haar gevleugelde fluister en zang

 

alleen dwaze koningen en ridders te paard

wedijveren met de zon die haar nooit verlaat

maar ontroostbaar verlaten ook de dapperste weer

het strijdperk met alleen het behoud van hun eer

 

want weet dat ook de vlinderen lieflijk en gedwee

alleen bij haar verblijven als zij hen heel tevree

met een glimlach haar laat verpozen

 

 

 

 waarheen zijn wij

 

 gedragen tussen de luchtlagen

 ontvlucht aan de dood

 in nood verworpen door de armoede

 zijgen de kinderen neer

 op stalen frames met kappok

 en dansen voor de gesloten ramen

 tot ze vermoeid inslapen

 in de kille nacht

 dan krommen ze als foetussen

 onder het lage landen dons

 en achter de gesloten ogen

 droomt de hoop

 

 ontwaakt, rukken de armen

 en trekken de kettingen zwaar

 in donkere gesloten containers

 met geopende ogen in juten zakken

 en geluidloze kreten van angst

 verdwenen zonder welkom

 weggesleept in het duister

 van de onbegrepen nacht

 onvindbaar uit de lage landen

 uit het oog uit het hart

 van de koningin der kunstgrepen